Vorstelijk vermogen. Hoe privé is het privévermogen van de Coburgs?

Door Hendrik Vuye op 18 september 2014

Het nieuwe boek van Thierry Debels is van de persen gerold bij uitgeverij Pelckmans: "Vorstelijk vermogen. Het fabuleuze fortuin van de Belgische royals". De auteur volgt het geldspoor van de Belgische monarchie sedert Leopold I. Ik mocht het voorwoord schrijven. Ik gaf het de titel mee: Hoe privé is het privévermogen van de Coburgs?

Wie wil er niet weten hoe rijk de koninklijke familie eigenlijk is? Wie niet nieuwsgierig is, werpe de eerste steen. Maar, een boek over het geld van de Coburgs, getuigt dit niet van ongezonde nieuwsgierigheid? Bovendien recidiveert de auteur, want hij schreef in 2010 reeds ‘Het verloren geld van de Coburgs’. 

Bestaat er dan niet zoiets als het recht op privacy? Dit geldt toch ook voor de koninklijke familie? Er zullen ongetwijfeld personen zijn die beweren dat dit het geval is. Ik weet ook met zekerheid dat sommigen zullen argumenteren dat het privé-fortuin een privé-zaak is. Maar is dit wel zo? Hoe privé is het vorstelijk vermogen eigenlijk? Dit is de rode draad die loopt door het boek van Debels. En het besluit is soms ontluisterend. Zo privé is het privé-vermogen van de Coburgs echt niet.

Charles Baudelaire schreef ooit dat Leopold I op klompen uit Coburg is vertrokken om schatrijk zijn laatste adem uit te blazen. De opbouw van het privé-fortuin gebeurt in dezelfde periode als de uitbouw van de Belgische staat. Beide zaken hangen nauw samen, zo werd beroep gedaan op dezelfde financiers. Zo waren de Rothshilds niet alleen de financier van de nog prille Belgische staat, maar ook van Leopold I en Leopold II. Al heel snel zal Leopold I grootaandeelhouder zijn van de Generale maatschappij. Staatszaken en privé-vermogen zijn aldus wel heel innig met elkaar verbonden. Zo privé lijkt het privé-vermogen alvast niet te zijn opgebouwd. Het was zowaar het eerste publiek-private samenwerkingsverband uit de Belgische geschiedenis.

Maar ook nadien blijft deze publiek-private samenwerking bestaan. Zo is de koninklijke schenking een bizarre vermenging van de financiële belangen van de monarchie met het Belgische staatsapparaat. De koninklijke schenking is een autonome overheidsinstelling, onder het toezicht van de minister van financiën, die instaat voor het beheer van goederen eertijds nagelaten door Leopold II. Deze goederen dienen ter beschikking gesteld van de troonopvolgers. Eigenlijk was dit een privé-constructie opgezet met de volle medewerking van de Belgische staat om te beletten dat de dochters van Leopold II deze goederen zouden erven. Eertijds hadden de dochters van de koning immers geen recht van opvolging. Geen troon, dan ook geen geld, dacht Leopold II.

De koninklijke schenking werd aldus een wezenlijk onderdeel van het familiepatrimonium van de koninklijke familie. En dat is nog steeds het geval. Zo bouwde de koninklijke schenking in Stuyvenberg de villa Schonenberg die dient als verblijf van prinses Astrid en haar familie. De villa Clémentine, het stekje van prins Laurent, is ook eigendom van dezelfde koninklijke schenking. Zoiets lijkt verdacht veel op onroerende vermogensplanning. Met het behartigen van het staatsbelang heeft dit alvast niets te maken, daar Astrid, noch Laurent, ooit de troon zullen bestijgen. Soms is de koninklijke schenking veeleer een koninklijk geschenk.

Debels toont ook aan dat vanaf Leopold I overschotten van de civiele lijst probleemloos werden gebruikt om persoonlijke beleggingen uit te voeren. De koning heeft volgens de Grondwet recht op een civiele lijst. Dit is het geheel van middelen dat de Staat ter beschikking stelt aan de koning. Dit is geen inkomen, wat impliceert dat hierop geen inkomensbelasting wordt betaald. En, hoewel het om publiek geld gaat, bestaat er geen enkele controle op de besteding. Parlement, noch rekenhof zijn hiervoor bevoegd. Meer nog, de koning behandelt de civiele lijst als zijn eigendom en dit wordt aanvaard. Zo verklaarde minister van financiën Jaspar op 15 maart 1934 in de senaat: ‘ ... la liste civile est votée par le parlement; elle est mise à la disposition du Souverain pendant toute la durée du règne et le Souverain n’a rendre compte à personne de l’usage qu’il en fait. Il la traite comme sa propriété. Ce mécanisme est simple, n’a rien d’incompréhensible, ni mystérieux’. Dat de civiele lijst mee aan de basis ligt van het fortuin van de Coburgs is een publiek geheim. Maar dat publieke gelden afkomstig uit belastingen zomaar onderdeel kunnen worden van een privé-vermogen, is hoogst merkwaardig. Nog merkwaardiger is het dat dit nauwelijks wordt aangeklaagd. En het gaat echt niet over peanuts. De wet van 27 november 2013 legt de civiele lijst van koning Filip vast op 11.544.000 euro, een som die geïndexeerd wordt. Daarnaast worden ook nog 35 rijksambtenaren ter beschikking gesteld van de vorst. Een vorst die de civiele lijst -dit zijn belastingsgelden- behandelt als zijn eigendom, is dat nog wel van deze tijd? Neen toch?

Naast de civiele lijst van de koning, krijgen ook sommige leden van de koninklijke familie een dotatie. Sedert de wet van 27 november 2013 wordt op de besteding ervan enige controle uitgeoefend door de eerste voorzitter en de voorzitter van het rekenhof. Tevoren was dit helemaal niet het geval. Maar een dotatie, ook dat is publiek geld en publiek geld, dat dient toch besteed om het openbaar belang te dienen? Daarom betalen we toch belastingen? Maar waarom krijgen prinses Astrid en prins Laurent dan een dotatie, daar geen van beide ooit de troon zal bestijgen? Hier is toch geen sprake van enig publiek belang?

En wat te denken van koningin-weduwe Fabiola de voorbije 20 jaar ongeveer 25 miljoen euro aan dotatie ontving. En zoals gezegd, tot voor de wet van 27 november 2013 was de besteding volledig vrij en elke controle onbestaande. Meer nog, de uitgaven waren zelfs vrijgesteld van BTW en accijns. Is het dan zo verwonderlijk in een democratie dat burgers, zoals auteur Debels, de vraag stellen wat er met dat publiek geld is gebeurd?

Het boek van Debels is soms een verhaal met sappige anekdotes, vluchtige geruchten, hardnekkige beweringen, maar ook een verhaal van feiten en waardeoordelen. Het is een verhaal van stichtingen, zoals Astrida, en fondsen, zoals Fons Pereos. Een soms triest familie-epos , maar een epos waar geld nooit ver weg is. Zelfs niet in het geval van Boudewijn, over wie de auteur schrijft dat het een mythe is dat Boudewijn niets gaf om geld.

In een democratie is het belangrijk dat dergelijke problematieken aan bod komen. Nieuwsgierigheid schaadt het geweten, was een wijsheid die één van mijn collegeleraars graag verkondigde. Kan zijn, maar soms is nieuwsgierigheid wel een baat voor de democratie. De monarchie is immers geen verhaal van sprookjesprinsen en dito prinsessen. Het is een verhaal van macht en van geld. Van heel veel geld zelfs. Wie het boek van Debels leest komt tot de ontluisterende vaststelling dat monarchie niet alleen een staatsvorm is, maar tevens een belangrijk beleggingsinstrument. Dit laatste is overigens niet alleen in België het geval. Ook andere vorstenhuizen hebben kolossale fortuinen opgebouwd via het beleggingsinstrument monarchie. Het lijkt er zelfs op dat monarchie meer te maken heeft met private vermogensplanning, dan met het dienen van het staatsbelang.

Dat sommige medeburgers graag blijven geloven in een sprookjeswereld van feeën, bosnimfen, kabouters, heksen, tovenaars, trollen, hobbits, prinsen, prinsessen en koningen, is hun volste recht. Eenieder heeft recht op zijn eigen helden. Maar eenieder heeft ook recht op zijn eigen gelden. Het is dan ook heel normaal in een democratie dat sommigen op zoek gaan naar het antwoord op de vraag: ‘Hoe rijk is de koninklijke familie van België echt?’. Meer nog, het is zelfs noodzakelijk dat dit gebeurt. Debels durft het aan en hij tracht de vraag te beantwoorden, op zich is dit een grote verdienste.

Het boek van Thierry Debels zal ongetwijfeld zorgen voor wat polemiek. De kans in groot dat opnieuw een welles-nietesspelletje wordt opgevoerd, zoals steeds wanneer het gaat over het financieel statuut van de monarchie. Het zou echter een weldaad zijn voor de democratie, mocht het boek een diepgaand debat op gang trekken over de mogelijke -of onmogelijke- rol van de monarchie in een moderne democratie. Ook over het financiële statuut, want de hervorming ingezet door de regering Di Rupo in 2013, is slechts een schuchtere eerste aanzet.

Eén ding staat wat mij betreft vast. Indien men dit debat blijft uit de weg gaan, dan zullen de legendarische woorden die politicus en hoogleraar staatsrecht François Perin uitsprak op 18 november 1961 tijdens het eerste congres van de Mouvement Populaire Wallon, visionair blijken. Op termijn, orakelde Perin ‘... il n’y aura plus que cinq monarques: le roi de coeur, le roi de trèfle, le roi de carreau, le roi de pique et le roi d’Angleterre’.

Hendrik Vuye

Hoe waardevol vond je dit artikel?

Geef hier je persoonlijke score in
De gemiddelde score is